“Bon dia.” Ze draait zich met een ruk om. “Bon dia, ik ken jou”, zegt ze. “Dat klopt, ik was hier vorige week ook”, weerkaats ik haar opmerking. Broodmager is ze. Ze is vrolijk en erg vluchtig in haar gedrag, maar tegelijkertijd zo aanwezig dat ze je niet kan ontgaan. Ondanks de scheve lach op haar gezicht is duidelijk te zien dat het niet goed met haar gaat. Oogcontact is er nauwelijks en het is moeilijk om te ontcijferen wat er precies in haar omgaat. Ze is niet echt fatsoenlijk gekleed, maar heeft wel haar best gedaan om met weinig kleding behoorlijk over te komen. “Hoe gaat het?” vraag ik aan haar. “Goed, goed”, antwoord ze en ze kijkt snel de andere kant op. “Hoe is het met jou, ook goed?” Ze wacht mijn antwoord niet af en loopt van me weg, de loods in van waaruit we werken. Ze weet niet goed hoe met mijn oprechte aandacht om te gaan en probeert de aandacht af te leiden. Of is ze werkelijk alweer afgeleid? Ik weet het niet. Twee seconden later staat ze met één van de vrouwelijke vrijwilligers te praten. Die heeft gelukkig goed door wat er aan de hand is en regelt zonder vragen te stellen extra kleding voor haar. Even later zakt ze dankbaar neer bij een kop soep en een broodje. Ondertussen praat ze honderduit over van alles en eigenlijk over niks. Op haar manier probeert ze contact te maken met de mensen om haar heen, de blikken van de verslaafde en vaak ook dakloze mannen negerend. Nadat ze haar eten op heeft blijft ze nog even hangen. Het is merkbaar dat ze de gezelligheid in de loods waardeert. Eén van de vrijwilligsters praat en bidt met haar. Dan heeft ze er genoeg van, staat met een zwier en een groet op en vertrekt. Waarheen weet niemand. Later die middag kom ik haar tegen in the Village. Ze komt midden over de weg naar me toegelopen, kijkt me recht aan en zegt: “Ik ben zo dankbaar voor wat jullie doen. Niet stoppen hoor.” Ze kijkt weg en is alweer op haar pad de wijk in.
Foto: onbekend